Controle tijdens pneumokokkenvaccinatie

Wat?

Pneumokokken vormen een groep bacteriën die oor- en longontstekingen veroorzaken. Het pneumokokkenvaccin bevat de antigenen van deze bacterie, waartegen B-cellen antilichamen aanmaken en een geheugen opbouwen. De patiënt wordt hier niet ziek van, want de bacterie zit niet in het vaccin. Na toediening van het vaccin krijgt het lichaam een maand de tijd om antilichamen aan te maken. Hierna telt men de hoeveelheid antilichamen tegen het antigen. Op basis hiervan kunnen er conclusies worden getrokken over de werking van de B-cellen, die de antilichamen aanmaken, en de T-cellen, die de B-cellen hierbij helpen.

Hoe?

Via een bloedafname op het moment van de toediening van het vaccin en één maand erna.

Wanneer?

De bloedafname gebeurt meestal bij kinderen met het vermoeden van een PID, die minstens 18 maanden oud zijn.

Extra

Het pneumokokkenvaccin wordt gebruikt omdat dit een moeilijk vaccin is voor het afweersysteem om op te reageren. Een niet goed functionerend immuunsysteem wordt hierdoor het beste opgemerkt.

Buiten eventuele hoofdpijn en/of lichte koorts, geeft het vaccin normaal geen bijwerkingen. Omdat het afweersysteem een geheugen opbouwt, kan het bij een echte infectie met de bacterie snel reageren, waardoor de patiënt er mogelijk niets van merkt. Buiten dat het een belangrijke test is voor de diagnose van PID’s, kan het dus ook een mogelijke behandeling zijn.

< Terug